picture of Franks Feesten


Bij het casueel, een anglicisme dat wij voor de gelegenheid uitgevonden hebben, door Gent wandelen kan men er ondertussen helemaal niet meer onderuit: mijn tante Bertha heeft een dikke scheet gelaten in de omgeving van de Vrijdagsmarkt. Ziezo! Nee hoor luitjes, dat is een grapje, tante B. laat immers geen scheetjes, ze houdt die op. Wij doelden natuurlijk op het feit dat de Gentse Feesten eraan komen en dat Gent er intussen uitziet als één groot project van Herman Schueremans.

Op het Sint-Jacobsplein bouwt men aan een podium, op de Beestenmarkt bouwt men niet aan een podium, op het Sint-Baafsplein staat er een podium en blueszanger Roland loopt al enkele dagen in een zeer opgewonden tempo door de Veldstraat, alwaar hij onschuldige mensen aanklampt en bluesliederen zingt, tot grote ergernis en schrik van laatstgenoemden. We gaan er niet om liegen, we vinden al die metalen geraamten in onze stad een beetje huiveringwekkend. Onze wandeltochten door Gent hebben de laatste dagen wat weg van de ontdekkingsreizen van één of andere ontaarde halfblinde piraat. Alle vage herinneringen aan de ons zo vertrouwde plekken, plaatsen en pleinen ruimen baan voor de anticipatie van een gouden ontdekking. En er is de reminiscentie! Oh zoete herinnering aan tijden verloren, aan jeugd verkwist, aan gezondheid verdronken op de feesten in Gent, ook wel de Gentse feesten genoemd.

Die eerste Gentse feesten. Sloten drank, touchy-feely met een of andere flirterige meid uit onze klas en uiteindelijk, ondanks de klasse die we onszelf toen al toeschreven, marginaal bewegen in de Duveltent en -tig keren op onze heupen vallen. Mama vroeg of we op onszelf gebraakt hadden, een vraag waarop we in alle eerlijkheid het antwoord niet wisten. Te oordelen aan de bruinige kleur van onze beige truien, de spatten op onze heerlijk korte scoutsshortjes: “Ja mama, gebraakt mama. Op mezelf, mama.” Golden days.

Dan kwamen daar de tijden van ouderdom en van maturiteit, van zelfreferentie en positionering. Wie zijn wij op de Gentse Feesten? Wat doen we daar? Wat, in de naam van Alvytil de veevoederdwerg, vindt iedereen zo leuk aan dit beestachtige samentroepen? Je vraagt jezelf dus plots af wat het allemaal te betekenen heeft. Het onvermijdelijke antwoord op dergelijke momenten: het betekent geen fuck. Meestal komt dat besef er tussen zeven en tien uur in de ochtend wanneer het Vlassen is overgegaan in het naar huis gaan en je de sponde afgepeigerd en alleen wil betreden. Geen ervaring mee? U bent een leugenaar en u ziet zwart!

Maar het is in retrospectieve dat al onze daden en verwordingen betekenis krijgen. Als we de belevenis na een tijdje in zijn geheel bekijken kunnen we toch ergens een positieve of, neutraler, zeer intense ervaring ontdekken. Een rollercoaster van neerstortende betrokkenheid en traag voortkabbelende apathie.

Achteraf zeggen we dingen als: “We zouden ze niet willen missen, onze Feesten”. Het gevoel van benepen zinloosheid verandert na een tijdje in een verlangen naar meer. De aanblik van de mens die zichzelf vergeet om een muziekliefhebber, een benevelde of een enthousiaste fuiver te worden en de wrevel die daarmee gepaard gaat vergeet je achteraf zeer vlug. Wat blijft is een gevoel van euforische opluchting en blijheid. Waarschijnlijk zijn deze emotionele toestanden gewoonweg symptomen van het beginstadium van de ziekte van Korsakov. Dit is een alcoholgerelateerde aandoening waardoor het langetermijngeheugen ernstig aangetast wordt. Maar dat geheel terzijde...