picture of Howl I & II


De Woeboe kwam toen het schemerde, onverhoeds, bruusk, abrupt maar zacht. Hij trad op ons toe, zijn karmozijnen bek gevuld met wilde twijgentakken, en hij flapperde met zijn flappen als vleugelwieken van een molen zonder naam. Het anonieme gebouw, de uil, ontstript van zijn functionaliteit sprak ons woedend en in zeven haasten toe zonder dat er ook maar één intelligibele lettergreep ons slakkenhuis bereikte. Met het vallen van de obscuriteit van de betekenis werden wij in een mystiek avontuur meegesleept, en zaten we gevangenen in de ketenen van ons eigen bewustzijn dat ons, inderdaad, plots als een cel voortkwam. Ergens in een kier van deze grote ruimte, dit grote lege panopticon vol met projectieschermen, besloop ons echter een flinter zin. Het woord kwam en houvast daarmee. Het foneem klonk 'Ginsberg' en de rook verdween. "Naar de montage-pc", riepen wij naar onze collega's.

"Ja", zeiden die, "maar eerst een bakkie koffie."